De heer of vrijheer was in de middeleeuwen de heerser over een bepaald grondgebied dat hij in bruikleen had gekregen op basis van het plaatselijk geldend feodaal leenstelsel.
Daarbij werden tussen beide partijen juridisch bindende afspraken gemaakt die werden vastgelegd in een leenovereenkomst. Degeen die grond in leen uitgaf kon de eigenaar van de grond zijn, meestal een vorst of kerkelijke autoriteit, of de grond zelf in leen hebben gekregen en in kleinere stukken onderverlenen.
Degene die grond in bruikleen kreeg werd in de verhouding tot de uitlener vazal genoemd, maar in zijn verhouding tot de bevolking heer.
Degene die grond in bruikleen hadden gekregen droegen vaak een titel als graaf of hertog.